Verslag overleg DB-NL met Min. van Justitie
3 april 1997
Aanwezig:
Van MvJ: de heren A.Patijn (werkzaam op de directie wetgeving) en
J.Hoogenboezem (betrokken bij de opstelling van een nota voor de Tweede
Kamer) en mevr. J.H.Boswinkel (secretaris regiegroep electronische snelwegen),
Voor DB-NL: Christine Karman, Henk Ellermann en Arie Dirkzwager.
Na voorstellen en kennismaking werd gesproken n.a.v. de in onze
brief genoemde discussiepunten:
N.a.v. onze vraag naar overlegstructuren en hoofdverantwoordelijken
kwamen verschillende onderwerpen aan de orde:
a. Cryptografie.
Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (telecommunicatie) is
hiervoor primair verantwoordelijk.
Overleg binnen OECD resulteerde in rapport met aanbeveling
cryptografie in beginsel vrij te laten.
Ned. overheid wil aanbod encryptie-programmatuur regelen, het
eindgebruik niet. De regeling houdt een certificatiesysteem voor TTP's in
dat hoge kwaliteit garandeert. Een certificaat wordt alleen verstrekt als
daarmee encypte boodschappen aftapbaar (decodeerbaar) zijn op last van
officier van justitie. Iedereen is vrij een niet-aftapbaar systeem aan te
schaffen en te gebruiken. Dan garandeert de overheid de kwaliteit echter
niet. Verwacht wordt dat de "marktwerking" zodanig zal zijn dat dit
praktisch niet voorkomt. Heeft de "marktwerking" niet dit gewenste effect
dan wordt strictere regulering als stok achter de deur overwogen.
We informeerden Patijn over de ongewenste wetsvoorstellen in
Engeland terzake van de regulering van encryptie en de internationale
protesten hiertegen met de vraag welk standpunt de Nederlandse overheid in
deze naar voren bracht. Het is diplomatiek niet wenselijk een bevriend land
inzake "binnenlandse" aangelegenheden te bekritiseren. Wel zal Nederland
zijn eigen -vaak meer liberale- wetgeving zo veel mogelijk handhaven en
uitdragen in internationaal verband.
b. "Crime in Cyberspace".
Onder deze titel wordt een internationaal verdrag voorbereid. Aan
het overleg hierover in de Raad van Europa, dat recentelijk begonnen is,
doen ook de U.S.A. en Oost-Europese landen mee. Nederland is van oordeel dat
op de verspreiding van duidelijk op Nederland gericht materiaal het
Nederlandse strafrecht van toepassing is, ook als die verspreiding via
Internet van buiten Nederland gebeurt.
Er is in Europees verband overleg gaande inzake "Illegal and harmful
content on Internet". Niet duidelijk werd waar dit overleg toe leidt.
Binnen E.U. vindt overleg plaats over het mogelijk maken van
real-time aftappen van satellietcommunicatie van mensen op het territoir
waar een strafrechtelijk onderzoek loopt. Het gaat dus om het bestand van
bestaande mogelijkheden ongeacht of wel of niet een satelliet wordt
gebruikt. De medewerking is nodig van de landen waar grondstations gevestigd
zijn. Dit verdrag zegt niets over decodeerbaarheid van afgetapte encrypte
boodschappen
c. Beleid.
Dit wordt op verschillende ministeries voorbereidt: MvJ
(rechtshandhaving), BiZa (toegankelijkheid), V&W (infrastructuur,
telecommunicatiewet waarin staat dat "sommige aktiviteiten van Internet
Providers ook onder de nieuwe wet vallen". Dit betreft aktiviteiten op die
punten waar zij dezelfde functies verrichten als andere
telecommunicatiedienstverleners en daarmee concurreren. De wet ligt bij Raad
van State en is (dus) nog niet openbaar. Eventuele bezwaren tegen het
wetsvoorstel kunnen ter kennis gebracht worden van de kamerleden wanneer het
wetsvoorstel in de Tweede Kamer wordt behandeld.
Beleid wordt "gecoordineert" door Raad voor Wetenschapsbeleid en ICI
(Interdepartementale Commissie Informatiebeleid). Het is weergegeven in het
"Nationaal Actieplan Electronische Snelwegen". Bij de voortgangsrapportage
aan 2e kamer wordt nadruk gelegd op zelfregulering in plaats van
restrictieve wetgeving gericht op internet. Overheid (MvJ) is zeer content
over het functioneren van het meldpunt Kinderporno - daar is expertise en
tijd die de politie (nog) mist en de hoeveelheid kinderporno op het net kan
er belangrijk minder door worden.
Onze indruk dat de overlegstructuren enigzins chaotisch zijn werd
door Patijn als juist bevestigd. Toch lijkt wat als "Nederlands beleid" komt
boven drijven uit de chaos redelijk in overeenstemming met de opvattingen
van DB-NL.
d. Positieve in plaats van restrictieve wetgeving t.a.v. Internet.
Spamming.
Er is een Europese ISDN-richtlijn die het gebruik van automatische
oproepsystemen en faxen voor direct marketing verbiedt, tenzij met
toestemming van de betrokkene. Het is niet duidelijk of hier het probleem
van "spamming" (via telecommunicatiemedia degelijke boodschappen degelijke
"informatie" ongevraagd in iemands mailbox plaatsen) is opgelost. De heer
Patijn vindt dat we daar nog wel naar moeten kijken. Maatregelen tegen
spamming dienen wel verenigbaar te zijn met wat in de Grondwet is
vastgelegd: de Grondwet sluit alleen het maken van handelsreclame uit bij de
regeling van de vrijheid van meningsuiting (art. 7 lid 4). Op de vraag of
clubs als die van Janmaat of KuKluxClan wel mogen spammen werd bevestigend
geantwoord: zou een kwestie van vrije meningsuiting zijn.
Filtering-programma's.
Op onze (door EFF geinspireerde) vraag of er geen wet moet komen die
verplicht stelt bij dergelijke programma's duidelijk aan te geven wat en
waarop gefilterd wordt werd geantwoord dat verwacht werd dat door de
marktwerking waarschijnlijk filtering-programma's waarbij dit niet gedaan
wordt niet zullen overleven. De overheid grijpt alleen in als er een
market-failure is. Een vergelijking werd door ons gemaakt met de warenwet en
de keuringsdienst van waren (KEMA-keur) en de geneesmiddelenwet, echter niet
op overtuigende wijze.
De minister voelt veel voor verplicht labelen van wat niet
"verschaft" mag worden aan minderjarigen. Hier denken EFF en DB-NL anders
over gezien discussie over het Engelse PICS-voorstel. De heer Patijn achtte
een effectieve realisering van dit idee niet gemakkelijk omdat een
dergelijke labeling ook een averechts effect kan hebben: het wordt (voor
minderjarigen) gemakkelijker materiaal op te sporen en te raadplegen dat
uitsluitend voor volwassenen bedoeld is.
Filtering door provider wettelijke verbieden?
Het idee dat een provider common-carrier status heeft en als
verstrekker van een public utility wettelijk verplicht moet worden vrijelijk
toegang te geven tot alles wat op Internet te vinden is werd door Patijn
afgewezen. Ook hier is weer sprake van marktwerking: providers die
censureren zullen klanten verliezen. Anderzijds moeten streng "christelijke"
groeperingen de mogelijkeid hebben een provider te kiezen die volgens hun
normen censureert. Per wanneer zou blijken dat dit niet werkt ligt er een
rol voor de wetgever, aldus de heer Patijn.
e. Verantwoordelijkheid providers.
Patijn maakt onderscheid tussen "transport" en "opslag". De provider
is zijns inziens niet verantwoordelijk voor wat hij transporteert, maar wel
voor wat op zijn machines is opgeslagen voor publieke raadpleging. Hij zal
niet gestraft worden als hij de auteur van illegale content op zijn machine
kan aanwijzen, maar weer wel wanneer hij er weet van heeft dat zich illegale
content op zijn machine bevindt en hij verwijdert die niet. In zijn
toelichting zei de heer Patijn dat een Internet provider geen zelfstandig
onderzoek behoeft te verrichten naar de toelaatbaarheid van zaken die op
zijn machines staan of daarmee doorgegeven worden. Wel kan hij, als hij weet
heeft van ontoelaatbare zaken de betreffende abonnee vragen dit te
verwijderen op straffe van aangifte bij de politie. Hij hoeft dus niet zelf
in de beoordeling van dat materiaal te treden.
Door ons werd er op gewezen dat met een dergelijke policy van
justitie vooral in de "grijze gebieden" toch het gevaar dreigt dat de
provider "op safe speelt" en eigenmachtig content gaat verwijderen
(censureren) die op zich niet illegaal is. Ook in EFF kringen stelt men zich
op het standpunt dat een provider content die iemand anders (legaal) op zijn
machine plaatste (op web-page of usenet bijv.) alleen mag verwijderen als er
en "court order" is en zeker niet op eigen gezag.
Patijn ziet caching ook als "opslag" en wil de provider dus ook
aansprakelijk stellen voor wat er uit dien hoofde zich (tijdelijk) op zijn
machines bevindt. Voor ons argument dat caching technisch-functioneel is
uitsluitend ten dienste van een vlot "transport" was Patijn niet gevoelig:
de informatie is beschikbaar ter consultatie van wie deze oproept en hij wil
de politie niet opzadelen met onmogelijke bewijsproblemen doordat ze moeten
uitmaken of op de computer beschikbare gegevens daar wel of niet als gevolg
van een cacheprogramma zijn neergezet. De conclusie dat een provider die
steeds toegang geeft tot illegaal materiaal telkens wanneer daarom gevraagd
wordt NIET strafbaar is als hij niet van caching gebruik maakt, maar WEL als
hij dat wel doet, ook al gebeurt dit "onzichtbaar" automatisch door zijn
transport programmatuur was voor ons duidelijk en onaanvaardbaar. Het werd
duidelijk dat dit het standpunt van Patijn is, dat nietin een wet of
jurisprudentie is vastgelegd. Wel verwees hij ons naar een artikel van zijn
hand in het NJCM (Tijdschrift van het Ned. Juristen Committee voor
Mensenrechten) van Mei/Juni 1996.
f. Overig.
Ter informatie verwees Patijn ons nog naar een publicatie in het
blad van de Eur. Gemeenschappen Nr. C 315/30 NL van 24-10-'96 (in verband
met spamming) en naar de Recommendation No. R(95)13 van het Council of Europe.
Het gesprek werd door allen als zeer nuttig ervaren en Patijn zei
dat dergelijke gesprekken met DB-NL met een frequentie van eenmaal per jaar
zouden moeten plaats vinden. Wij hadden hier graag aan toegevoegd "of zoveel
vaker als nodig is". Er kunnen zich internationaal ontwikkelingen voordoen
waar wij als DB-NL graag de mening van Patijn zouden vernemen en waar we ook
de Nederlandse overheid snel over zouden willen informeren.